Geheime kamers - Jeroen Brouwers ★★★

Als eerste boek voor het onderdeel literaire bouwstenen heb ik gekozen voor ‘Geheime kamers’ van Jeroen Brouwers. Brouwers schreef deze roman in 1999 en kreeg hiervoor tal van literaire prijzen zoals De Gouden Uil, AKO Literatuurprijs en Multatuliprijs. Deze prijzen werden in 2001 toegekend. Dat Brouwers met deze roman niet aan zijn proefstuk toe is, wordt bewezen doordat hij in 1993 de Constantijn Huygens-prijs voor zijn gehele oeuvre krijgt. Van den Broeck beweert in De Morgen dat vele Vlaamse en Nederlandse topauteurs een vlaag van jaloezie voelen wanneer ze een werk van Jeroen Brouwers lezen. Brouwers staat namelijk bekend als een van de beste stilisten uit ons taalgebied en daar zouden veel auteurs een moord voor willen begaan (Van den Broeck, 2012). Een groot deel van zijn werken gaat trouwens over het eigen leven van Brouwers –weliswaar sterk vermengd met fictieve elementen. Of Geheime kamers een werkelijke weergave is van zijn liefdesleven wordt nergens vermeld, maar het stilitstische komt overigens wel zeer goed tot uiting.
Ik heb het boek niet gekozen op basis van zijn cover, maar pas na het lezen van de korte inhoud. Nochtans geeft de cover van het boek zeer goed weer, welke thema’s er in het boek aan bod komen. Het belangrijkste element is de witte dame met open mond. Ze verwijst naar een van de hoofdpersonages van het boek, Daphne Uitwyck. Daphne is een operazangeres op wie de verteller (Jelmer van Hoff) hartstochtelijk verliefd is. Helaas is deze vrouw getrouwd met een jeugdvriend van de verteller, Nico Sibelijns, een archeoloog die zich gespecialiseerd heeft in prehistorische voorwerpen en fossielen. Zo komen we terecht bij het skelet van een of andere dinosaurus die achter Daphne Uitwyck op de cover staat te pronken. Tot slot zien we nog een minuscuul rood jojootje aan de vinger van de witte dame bengelen. Hoewel het slechts een klein en onbelangrijk voorwerp lijkt, is het toch één van de belangrijkste motieven van het boek, maar hierover later meer.
De titel van het boek Geheime kamers verwijst naar een thema van het boek: de hoofdpersonages houden er naast hun huwelijk geheime kamers op na waar de partner niets van hoeft te weten. Het verwijst dus niet naar een specifieke ruimte, maar het gaat over het verborgen houden van een stiekeme liefde. De personages nemen trouwens de term geheime kamers zelf vaak in de mond, wanneer ze het hebben over een verborgen relatie. De titel heeft trouwens mijn interesse voor het boek opgewekt, want het woord ‘geheim’ doet al iets spannends en mysterieus vermoeden en dat is nu net datgene wat ik graag lees.
Het boek werd in 1999 gepubliceerd en hoewel er geen concrete data instaan, kan de lezer aan hand van enkele details te weten komen dat het verhaal zich eind jaren 80 of begin jaren 90 afspeelt. Een eerste verwijzing naar deze periode is de gameboy met het spel tetris die Hanneke, de dochter van Jelmer, krijgt van Daphne. Het spel tetris is uitgevonden in ’84, maar kende een groot succes in de jaren 90 (ikzelf heb uren versleten aan dit leuke, maar o-zo-enerverende spel). Een tweede verwijzing is de afwezigheid van de GSM. Het lijkt me voor de hand liggend om bij een geheime afspraak niet naar de huistelefoon van minnaar of minnares te bellen. Toch converseren Daphne en Jelmer vaak over de telefoon met elkaar, tot grote ergernis van hun beide partners. Op een gegeven moment is er zelfs sprake dat Daphne in een telefooncel staat te bellen, iets wat met de komst van de GSM volledig uit ons straatbeeld is verdwenen. Vandaar dat ik vermoed dat het boek in de context van de jaren 90 is geschreven.
Wat de verhaalopbouw betreft, kan met zekerheid gezegd worden dat het verhaal een discontinu verloop kent. De schrijver verwijst vaak naar de toekomst, maar springt dan opeens terug naar het moment waar hij gebleven was (“Ik heb u, geachte heren en mevrouw, de reden reeds uiteengezet waarom ikzelf het besef van chronologie enige tijd bijster ben geweest.” en “Laat ik niet op de gebeurtenissen vooruitgalopperen”). We kunnen in dit geval terecht van een sujet spreken, want het auteur heeft zelf de volgorde bepaald. Het verhaal vangt in ieder geval aan ab ovo want het is de ontmoeting tussen Jelmer en Daphne op de inauguratie van Nico die een reactie aan gebeurtenissen ontketent. Het einde van het boek is gesloten: Nico is zo depressief en wantrouwig tegenover zijn vrouw en Jelmer dat hij het heft in eigen handen neemt en zijn vrouw vermoordt.Het boek is als een raamvertelling opgebouwd: de verteller schrijft zijn verklaring en versie op de feiten neer. Deze verklaring wordt door de commissie (politie) gebruikt wordt om de moord op Daphne te onderzoeken.
De identiteit van de verteller in Geheime kamers is extern autodiëgetisch. Extern omdat hij het verhaal vertelt nadat alles reeds gebeurd is, autodiëgetisch omdat de verteller zelf een centrale rol speelt in het verhaal. Het vertelperspectief gebeurt vanuit een ik-verteller. Deze verteller is zowel personage als verteller, maar aangezien hij terugblikt op de gebeurtenissen gaat het hier om een vertellend ik. Hierdoor krijgt de ik-verteller ook een auctoriaal kantje, want hij weet tenslotte al wat er allemaal zal gebeuren. In tegenstelling tot een volstrekt zuivere auctoriale verteller krijgt de lezer hier alleen de gevoelens en gedachten van de ik-verteller te horen en niet wat de andere personages denken. Hierdoor ontstaat er een subjectieve kijk van het hoofdpersonage op de zaak.
Vervolgens komen de motieven in het boek aan de beurt. Zoals ik reeds vermeld heb, staat er een rode jojo op de cover. Deze jojo is een betekenisvol element in het verhaal en de auteur laat het ook verschillende keren opnieuw verschijnen. Daarom kunnen we in deze context spreken van een leidmotief. De jojo doet op het eerste zicht denken aan een banaal stuk speelgoed dat, met behulp van een touw rond een vinger, op en neer gaat. Maar deze op-en-neergaande beweging staat symbool voor de liefdesrelatie tussen Jelmer en Daphne. Zij laat Jelmer slechts tot op een bepaalde afstand naderen, maar duwt hem genadeloos van zich weg als hij te dichtbij komt. Zelfs Jelmer gebruikt op een gegeven moment ook de term jojo als hij het heeft over de manier waarop Daphne met mensen omgaat (“Je gaat met mensen om alsof het jojo’s zijn”). Naast dit leidmotief komen er ook nog andere betekenisvolle hoofdmotieven terug in het boek, bijvoorbeeld overspel eindigend in moord, onterechte jaloezie en obstakels in de liefde. Deze motieven zijn gemakkelijk te herkennen en hangen ook zeer nauw samen.
In se draait het boek om slechts twee personages: Jelmer van Hoff en Dahpne Uitwyck. Jelmer van Hoff is de protagonist van het verhaal. Hij leidt een zeer rustig leventje totdat hij op een gegeven moment Daphne terugziet. Hij begint opnieuw over haar te dromen en zoek contact met haar. Jelmer is echter een complex personage dat al heel wat heeft meegemaakt. Zo woont hij wel nog samen met zijn vrouw, maar van een echte relatie kan je niet spreken. Bovendien heeft zijn dochter het Syndroom van Down en woont ze in een instelling voor mentaal gehandicapte kinderen. Al deze gebeurtenissen hebben ervoor gezorgd dat Jelmer, die voormalig geschiedenisleraar was, een burn-out heeft gehad en nu zijn dagen slijt door op zijn woonboot patience te spelen. Je merkt dat hij wel droomt van een nieuwe wending in zijn leven, maar neemt zelf geen initiatief. Hij laat als het ware alles over zich heen komen. Daarom kan hij ook getypeerd worden als een statisch personage en een antiheld.
Daphne daarentegen kan worden bestempeld als de antagonist van het verhaal, want zij zorgt er telkens weer op een of andere manier voor dat het leven van Jelmer overhoop wordt gehaald. In tegenstelling tot Jelmer is Daphne een zeer uitbundig iemand. Ze vertelt heel veel en kan ontzettend goed mensen manipuleren. Nochtans maakt ook zij nauwelijks een ontwikkeling door, want ze speelt enkel haar spel. Zelfs na talloze ruzies met haar man Nico en Jelmer zelf, probeert ze de situatie steeds naar haar hand te zetten en zo weinig mogelijk toe te geven. Uiteindelijk leidt dit dan tot een catastrofe op het einde van het verhaal. Tot slot passeren ook nog heel wat nevenpersonages de revue, waarvan de belangrijkste Nico Sibelijns en Paula Doorenbos zijn.
Zoals ik reeds eerder heb vermeld, verloopt de chronologie van het boek discontinu. De auteur maakt veelvuldig gebruik van een vooruitwijzing (“Laat ik niet op de gebeurtenissen vooruitgalopperen”), maar moet nadien teruggrijpen naar het verleden om de gebeurtenissen uit te leggen. De kalendertijd waarin het verhaal zich afspeelt is op het einde van de jaren 80 of begin jaren 90 (zie context). Als laatste moet er nog iets gezegd worden over het vertelritme. In Geheime kamers is er sprake van een tijdversnelling, want de tijd waarin de gebeurtenissen zich afspelen (= vertelde tijd), duurt langer dan de tijd die de lezer nodig heeft om het boek uit te lezen (= verteltijd).De tijdversnelling wordt al in het begin van het verhaal duidelijk gemaakt, want na de ontmoeting tussen Jelmer en Daphne duurt het nog maanden vooraleer ze opnieuw telefonisch contact met hem opneemt.
Ook de ruimte waarin het verhaal zich afspeelt is niet geheel onbelangrijk. Enerzijds is er een duidelijk geografische ruimte te herkennen, namelijk een fictief dorp ergens in Nederland. Anderzijds is de symbolische ruimte van groter belang voor het verhaal. In dit verhaal is de woonboot, waar Jelmer en Paula verblijven, van grote betekenis. De woonboot ligt ergens in een uitgedroogde sloot vol modder, die ervoor zorgt dat de boot stabiel en onwankelbaar blijft liggen. De boot verwijst heel duidelijk naar het leven van Jelmer. Zo staat de uitgedroogde sloot symbool voor het uitgebluste huwelijk van Jelmer en Paula. De onbeweeglijkheid van de boot verwijst dan weer naar het dagelijks leven van Jelmer, die dag in dag uit patience speelt en anders niets om handen heeft. Bovendien komen er in het verhaal bijna continu regenvlagen en onweersbuien voor. Op een gegeven moment stormt het zo hard dat de boot loskomt uit de modder en barsten begint te vertonen. Dit kan als metafoor gezien worden voor de komst van Daphne en alle ellende die haar aanwezigheid met zich meebrengt.
Kortom heeft Brouwers enorm veel elementen in zijn boek verwerkt die het complex maar ook boeiend maken. Naast de motieven, metaforen, symboliek, etc. gebruikt Brouwers ook een ontzettend stilistische taal. Zijn beschrijvingen bevatten zeer veel verwijzingen naar de muziekwereld en Griekse mythologie. Hoewel ik enige kennis van deze twee onderwerpen heb, begreep ik niet altijd even goed wat de auteur bedoelde. Daarnaast hanteert hij ook een zeer plechtige stijl. Er komen hele lange zinnen aan bod die meerdere malen onderbroken worden door gedachtestrepen. Ook het veelvuldig gebruik van moeilijk termen en vakjargon was niet altijd even begrijpelijk. Soms moest ik een zin vijf (of zelfs meer) keer herlezen alvorens ik snapte wat er werd gezegd. Dat vond ik wel wat jammer aan het boek. Waarom krijgt het boek dan toch drie sterren? Omdat het goed in elkaar zat en spannend was. De lezer krijgt ongeveer in de helft van het boek door dat er iets gebeurd is (Jelmer verschijnt voor de commissie), al weet hij op dat moment nog niet precies wat. Ondanks de moeilijke schrijfstijl slaagt de auteur er toch in om de spanning vast te houden en de lezer mee naar het einde van het boek te loodsen, waar de langverwachte ontknoping volgt.
Bibliografie
Van den Broeck, K. (2012, 4 25). Wie is Jeroen Brouwers? Opgeroepen op 10 12, 2013, van De Morgen.be: https://www.demorgen.be/dm/nl/1006/Kunst-Literatuur/article/detail/1429050/2012/04/25/Wie-is-Jeroen-Brouwers.dhtml.